In deze eerste aflevering van onze nieuwe serie geschreven en bedacht door onze free-lance medewerker Hein Alberts behandelen we een vlugschrift van Albert Heijn de grote mensenvriend. We nemen de tekst regel voor regel door, waarbij deze telkens integraal in HOOFDLETTERS wordt afgedrukt.
WE WILLEN EVEN ONS EI KWIJT
Dat is dus de bedoeling.....
HET GAAT ZOALS U ZIET (boven de tekst staat een afbeelding van
een groen ei -red.) OM EEN GROEN EI. DAT IS NAMELIJK EEN EI DAT
SPECIAAL VOOR ONS WORDT GELEGD DOOR EEN KIP DIE LUISTERT NAAR DE
ONUITSPREKELIJKE NAAM ARAUCANA-KIP.
Deze kippen leggen dus speciaal voor ons eieren! Niet omdat ze
dat van nature doen, ook niet voor anderen, nee voor ons. Dat de
naam onuitsprekelijk is klopt: sinds ik ze ontdekt heb noem ik ze
kakelekana-eieren.
INDERDAAD, HET KLINKT 'N BEETJE INDIAANS. DAT KOMT OMDAT DIT
KIPPETJE RECHTSTREEKS AFSTAMT VAN DE WILDE ARAUCANA-KIPPEN DIE
LEVEN IN HET ANDESGEBERGTE.
Inderdaad? Hoezo, wie vond dit Indiaans en niet Spaans of
Italiaans klinken? Is het nu een Araucana-kippetje of stamt ie er
vanaf? Zijn wilde kippen gevaarlijker of lekkerder dan tamme?
Hebben ze slagtanden of giftige klauwen?
DAAR -DIEP IN DE ZUIDAMERIKAANSE BOSSEN- LEGGEN ZIJ HUN GROENE
EITJES. DOOR HUN MOOIE SCHUTKLEUR ZIJN DIE EIEREN NIET MAKKELIJK
TE VINDEN.
Je vraagt je af hoe een schutkleur mooi kan zijn, dan zie je hem
toch juist niet; en hoe vinden die kippen hun eigen eieren dan
weer?
DAAROM HEEFT MEN WAT FAMILIELEDEN VAN DIE KIPPEN NAAR BELGIE,
NEDERLAND EN DUITSLAND LATEN KOMEN. DAAR VERMEERDEREN ZE ZICH IN
SCHARRELPARKEN TEMIDDEN VAN VEEL GROEN EN GEBOOMTE.
Laten komen! hebben ze een vliegticket gekregen of zo? En dat
vermeerderen: hoe kunnen ze dat als hun eieren worden verkocht
door AH, als ze al te vinden zijn tussen al dat groen!
ER WORDT NAUWLETTEND OP TOEGEZIEN DAT DE KIPPEN DE HELE DAG IN
DE OPEN LUCHT NAAR HARTELUST KUNNEN SCHARRELEN EN GROENE EIEREN
LEGGEN.
Aha! Kippen die weigeren te scharrelen krijgen een trap onder hun
kont, om nog maar te zwijgen van de sancties die staan op het
leggen van witte of bruine eieren!
ZE KUNNEN VOLOP GROEN PIKKEN. EN ZE KRIJGEN OOK NOG ALLERLEI
NATUURLIJKE BLOEMEN EN PLANTENZADEN.
Hier gaat het dus echt mis: zo pikken ze hun eigen eieren toch
stuk; en wat zouden ze vinden van kunstbloemen en synthetische
zaden?
WAAROM AL DIE MOEITE VOOR ZO'N EITJE? OMDAT ZE NIET ALLEEN
GROEN ZIJN MAAR OOK ERG LEKKER. EN MOOI DONKERGEEL. DAT WIL
ZEGGEN: DE DOOIER. HET EIWIT IS GOED STEVIG EN DE SCHAAL ZEER
STERK.
Dit is toch wel het toppunt van belering, van schoolmeesterschap.
Het ei is groen en niet geel want dat is de dooier en niet wit
want dat is stevig. Om ons daar niet g&g te ergeren laat ik
het hierbij. Hoe AH van een ei een olifantsembryo maakt.
in memoriam
Op 27 april overleed in Utrecht de schrijver Willem Frederik Hermans.
Hij leek op mijn moeder, maar hij was als een vader voor mij.
Onze eerste ontmoeting staat mij nog heel goed bij. Ik was in
april 1969 door de redactie van Aftonbladet naar Nederland
gestuurd om hem te interviewen, naar aanleiding van het
verschijnen van de Zweedse vertaling van "Nooit Meer Slapen".
Ik arriveerde lopend bij het statige herenhuis in Groningen.
Een Nederlandse collega had mij gewaarschuwd voor een nurkse,
weerbarstige man, met wie het zeer moeilijk een gesprek voeren
was. Maar het bleek allemaal heel anders. Bij onze eerste
ontmoeting was hij hoffelijk en voorkomend, aardig bijna. Hij
bood mij een zeer comfortabele leunstoel aan. Quasi onhandig nam
hij het koffieblad over van zijn vrouw. Nadat hij zelf tegenover
mij was gaan zitten kon ons gesprek een aanvang nemen.
Hij leek gecharmeerd door de belangstelling uit een zo ver land
als Zweden, en beantwoordde mijn vragen uitputtend, zich er
regelmatig van vergewissend dat ik het allemaal goed begreep, wat
hij bedoelde. Ik had het gevoel dat hij 28, zo oud was ik toen,
wel wat jong vond voor een journalist. Om half elf kwam een fles
jenever op het bijzettafeltje, en vervolgens hebben wij de hele
nacht over literatuur, wetenschap, en schrijfmachines
gefilosofeerd tot de dag kriekte, en de fles leeg was. Hij bood
aan mij met de wagen naar het station te rijden. "Maar eerst
nog even langs de Bierpul, patatje eten". Er volgde een ware
dodenrit, waarbij we enkele keren van de weg dreigden te geraken,
maar uiteindelijk veilig bij het station arriveerden. Enkele
weken later ontving ik een vriendelijk briefje van hem, waarin
hij mij bedankte voor het opgestuurde interview, met daarbij
gevoegd een weerbericht van de betreffende dag, dat meldde dat
het die nacht geijzeld had.
Sindsdien zijn wij regelmatig blijven corresponderen, brieven die
immer hartelijk van toon waren, maar toch ook kritisch, en nimmer
klef. Toen ik Fré vele jaren later eens in Parijs opzocht, had
ik als attentie een balpunt voor hem meegenomen met het
opschrift:"Groningen 950". Hij nam het in ontvangst,
zweeg enige tijd, en zei toen: "Zo is het goed".
Ik had hem van mijn aanstaande bezoek geschreven, en hij had een
heerlijke kreeft gekookt. De jenever had plaats gemaakt voor
Cognac. De stoelen had hij nog. Het werd weer zeer laat en
ditmaal mocht ik in de gastenkamer blijven slapen.
Bij de wastafel hing een handdoekje met een klein geborduurd
afbeeldinkje van de Martinitoren.
De volgende middag hebben we samen op TV naar een Tour-etappe
gekeken, maar toen een Nederlandse renner, ik meen Veldscholten,
alleen op de finish af fietste, zette Fré het toestel toch maar
uit. Met een taxi bracht hij me naar vliegveld Orly.
Onze laatste ontmoeting was verleden jaar in Brussel. Hij voelde
zich lichamelijk nog erg afgemat door de longontsteking, maar
geestelijk was hij nog immer vol vuur en werkdrang. Zijn volgende
roman zou de hoofdpersoon naar Stockholm voeren voor een
zoektocht naar haar voorvaderen, en Fré wilde allerlei details
van mij weten voor de couleur locale. Het heeft niet af mogen
komen.
Tastbaar blijft die laatste kerstkaart die ik van hem gekregen
heb, een door hemzelf gefotografeerde Underwood 47 KT, met de
tekst: "Nils, deze vindt je vast mooi. Lucka Til. Als
altijd, je vriend. Fré". Nu is hij er niet meer, en als de
telefoon gaat weet ik één ding in elk geval zeker.
Het is nooit meer die bulder.
Nils Kotter.